afvragen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·vra·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afvragen
vroeg af
afgevraagd
zwak -d

klasse 6
gemengd

volledig

Werkwoord

afvragen

  1. wederkerend: zich ~: zichzelf een vraag stellen
    • Ik heb mij zo vaak afgevraagd wat de reden daarvoor is. 
     Constant was ik met mezelf in gesprek over praktische zaken, zoals hoeveel water mee te nemen en wat te doen als ik zou verdwalen, tot mezelf afvragen of ik niet te ver was gegaan door mijn gezin zo lang te verlaten.[1]
     Gedurende de rit naar huis had zij zich afgevraagd waarom Dorien zich opeens aan regels hield die zij niet zelf had opgesteld.[2]
  2. wederkerend: zich ~: vraagtekens plaatsen bij
    • Ik vraag me af of uw opvatting wel juist is. 
     Wat ik me elk jaar rond deze tijd steeds afvraag, is of we bepaalde figuren nog wel uit moeten nodigen.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  2. 2,0 2,1 All-inclusive” op Wikipedia (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be