afvoer
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·voer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afvoer | afvoeren |
verkleinwoord | afvoertje | afvoertjes |
Zelfstandig naamwoord
- vervoer naar elders
- De afvoer van goederen was belemmerd door de opgebroken weg.
- (techniek) leiding waardoor vloeistof, gas of stroom afgevoerd wordt
- De afvoer van de wasbak was verstopt.
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afvoeren |
afvoer
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvoeren
- ... dat ik afvoer.
vervoeging van |
---|
afvaren |
afvoer
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afvaren
- ... dat ik afvoer.
- ... dat jij afvoer.
- ... dat hij, zij, het afvoer.
- ... dat ik afvoer.
Gangbaarheid
- Het woord afvoer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "afvoer" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ afvoer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be