afvalton

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

afvalton
Uitspraak
Woordafbreking
  • af·val·ton
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afvalton afvaltonnen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de afvaltonv

  1. een groot rond hol vat waarin met overbodig materiaal kan stoppen
     Koeter controleert de boeken wekelijks. Vieze boeken wil ze niet in haar kast zien. Die gaan de afvalton in. „Ook boeken die er lang in blijven liggen, haal ik eruit. Die gaan alsnog naar de kringloop.”[1]
     De oplichters vertelden de vrouw onder andere dat ze bij de arrestatie van een Roemeense inbrekersbende een briefje met haar adres hadden aangetroffen. De ’politiemannen’ wisten de vrouw tot vier keer toe te bewegen spullen tussen een composteerinrichting en een afvalton op de begraafplaats te leggen. De politie zoekt nu mensen die op de begraafplaats mannen met grote zakken hebben zien lopen.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 17 juni 2022 Weblink bron
    Stefan Wegdam
    “Ooit een koelkast, nu een minibieb; Hengelose Josefien is er maar wat blij mee” (06-06-2021), Tubantia
  2. Bronlink geraadpleegd op 17 juni 2022 Weblink bron “’Politiemannen’ beroven bejaarde vrouw van miljoen” (09 jul. 2019), De Telegraaf