aftuiging

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·tui·ging
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aftuiging aftuigingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aftuigingv

  1. zware lichamelijke mishandeling
    • Het bleef niet bij een of twee beten, maar een zware aftuiging volgde. „Hij beet me in mijn gezicht en arm. Tot twee keer toe wist ik te ontsnappen, maar die hond kwam me steeds achterna”, aldus Marissa. Haar schoonzus probeerde de hond van haar af te trekken, maar tevergeefs. [2] 
    • Er wordt verdeeld gereageerd op de aftuiging. Sommige Indiase socialmedia-gebruikers nemen het op voor het meisje, terwijl anderen vinden dat ,,de politie wat had moeten doen of dat ,,dit niet in een politiebureau had mogen plaatsvinden. [3] 
    • Een groep van ongeveer vijftien personen heeft op de avond van Koningsdag een 51-jarige man en zijn twee zonen ernstig mishandeld in de Groningse binnenstad. Na de mishandeling koos de groep het hazepad. Een man die mogelijk betrokken is bij de aftuiging is inmiddels aangehouden, meldt Dagblad van het Noorden. [4] 

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen