aftroggelarij

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·trog·ge·la·rij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aftroggelarij aftroggelarijen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aftroggelarijv

  1. de keer dat men op slinkse wijze iets verkrijgt van een ander
    • `In België komen staatshervormingen meestal maar tot stand op grond van chantage, aftroggelarij en politieke koopje', schrijft hij. [2] 
    • Verder onderzoek moet uitwijzen of het daarbij al dan niet om aftroggelarij ging. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen