aftreksom

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·trek·som
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aftreksom aftreksommen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aftreksomv / m

  1. een rekenopgave die bestaat uit een aftrekking
    • Met dit simpele aftreksommetje hebben gemeenten het meest van alle partijen meegewerkt en geprofiteerd van die te hoge (markt)prijsvorming van koopwoningen. Die luchtbel wordt nu twintig jaar later door het rapport Verhoeven aan de renteaftrek opgehangen. [2] 
    • Gisteren hield Van der Laan vol dat het kabinet „geen boekhouding bijhoudt van de waarde van mensen.” „De aanwezigheid van niet-westerse allochtonen laat zich niet reduceren tot een simpele optel- en aftreksom langs de meetlat van de euro.” [3] 
  2. een bedrag dat men ergens van af kan trekken
    • In juni, bij de presentatie van de jaarcijfers 2007, luidde de krantenkop: ”Advertenties fleuren EMG-cijfers op.” Visser: „Inmiddels kleurt de haperende advertentiemarkt de cijfers rood.” Ook op andere fronten is sprake van flinke extra kosten of deels verdampte (pensioen)tegoeden. „Een aftreksom kan opeens erg hard gaan.” [4] 
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Telegraaf 12 apr. 2013 Taxateurs schuld van huizencrisis
  3. Reformatorisch Dagblad 11-09-2009 Forse kritiek op PVV tijdens debat
  4. Reformatorisch Dagblad Niek Sterk 16-12-2008 In Amsterdam regen, spetters in Apeldoorn
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be