aftrekbaarheid
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·trek·baar·heid
Woordherkomst en -opbouw
- afleiding van aftrekbaar met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aftrekbaarheid | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de aftrekbaarheid v
- het in mindering mogen brengen op het belastbaar inkomen van bepaalde kosten en uitgaven
- ▸ VVD en PvdA ruilden tijdens de formatie van het nieuwe kabinet veel onderwerpen uit. Zo leverde de VVD de volledige aftrekbaarheid van de hypotheekrente in en legde de PvdA zich neer bij een ingreep in de duur van de WW. De twee partijen wilden geen waterige compromissen sluiten.[1]
- ▸ Het tweede kabinet-Lubbers viel er ooit over: het reiskostenforfait. De aftrekbaarheid van reiskosten is ingevoerd in een tijd (1964), waarin de woningnood hoog was en mensen vaak dwong om ver van hun werk te wonen.[2]
Gangbaarheid
- Het woord aftrekbaarheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Wilco Boom“Verbeet kritisch over 'uitruilformatie'” (Maandag 31 december 2012, 06:57), NOS
- ↑ Weblink bron “Het reiskostenforfait in 1989” (Dinsdag 15 mei 2012, 19:23), NOS