aftoetsen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van aftoetsen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		aftoetsen			af te toetsen
	toekomend		zullen aftoetsen af zullen toetsen			te zullen aftoetsen af te zullen toetsen
voltooid	tegenwoordig		afgetoetst			te afgetoetst
	toekomend		afgetoetst zullen			afgetoetst te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	aftoetsend		afgetoetst			ev. toets af	mv. verouderd toetst af	toetse af (bijzin) aftoetse
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	toets af	toetst af	toetst af	toetst af	toetst af	toetsen af	toetsen af	toetsen af
verleden (o.v.t.)	toetste af	toetste af	toetste af	toetste af	toetste af	toetsten af	toetsten af	toetsten af
toekomend (o.t.t.t.)	zal aftoetsen	zult/zal aftoetsen	zult/zal aftoetsen	zult aftoetsen	zal aftoetsen	zullen aftoetsen	zullen aftoetsen	zullen aftoetsen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou aftoetsen	zou aftoetsen	zou(dt) aftoetsen	zoudt aftoetsen	zou aftoetsen	zouden aftoetsen	zouden aftoetsen	zouden aftoetsen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	aftoets	aftoetst	aftoetst	aftoetst	aftoetst	aftoetsen	aftoetsen	aftoetsen
verleden (o.v.t.)	aftoetste	aftoetste	aftoetste	aftoetste	aftoetste	aftoetsten	aftoetsten	aftoetsten
toekomend (o.t.t.t.)	zal aftoetsen af zal toetsen	zult/zal aftoetsen af zult/zal toetsen	zult/zal aftoetsen af zult/zal toetsen	zult aftoetsen af zult toetsen	zal aftoetsen af zal toetsen	zullen aftoetsen af zullen toetsen	zullen aftoetsen af zullen toetsen	zullen aftoetsen af zullen toetsen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou aftoetsen af zou toetsen	zou aftoetsen af zou toetsen	zou(dt) aftoetsen af zou(dt) toetsen	zoudt aftoetsen af zoudt toetsen	zou aftoetsen af zou toetsen	zouden aftoetsen af zouden toetsen	zouden aftoetsen af zouden toetsen	zouden aftoetsen af zouden toetsen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij