aftelbaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·tel·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen aftelbaar aftelbaarder aftelbaarst
verbogen aftelbare aftelbaardere aftelbaarste
partitief aftelbaars aftelbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

aftelbaar

  1. met de mogelijkheid om naar beneden te kunnen tellen
    • Een aftelbaar oneindige verzameling bevat oneindig veel elementen die te nummeren zijn (de natuurlijke getallen, de zandkorrels op aarde, et cetera); een overaftelbare verzameling bevat oneindig veel elementen die niet meer te nummeren zijn (het aantal punten op een lijnstuk, de reële getallen, et cetera).[1] 

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. F.A. Muller NRC 18 april 1992
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be