afstrafte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·straf·te

Werkwoord

vervoeging van
afstraffen

afstrafte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afstraffen
    • ... dat ik afstrafte. 
    • ... dat jij afstrafte. 
    • ... dat hij, zij, het afstrafte.