afsteller
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·stel·ler
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van afstellen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afsteller | afstellers |
verkleinwoord | afstellertje | afstellertjes |
Zelfstandig naamwoord
- (beroep) iemand die de instellingen van een systeem aanpast aan een specifieke situatie
- Wij zelf in overheidsgedaante hebben de genadeslag gegeven aan de geloofwaardigheid van het stoplicht. Een briefschrijver wees er vorige week op deze pagina al op. Al die soorten en richtingen verkeer kregen een eigen stoplichtfase. De manische nationale behoefte aan risico-vermijding heeft de meeste stoplicht-afstellers er bovendien toe gebracht tussen rood voor de ene richting en groen voor de andere richting een zee van vele seconden in te bouwen. [2]
- Jammer genoeg beef ons niet genoeg tijd om het probleem op te lossen", verklaarde de Belgische teamchef Marc Van Dalen, die vorig seizoen met Kronos als afsteller van Loebs Citroën de Fransman naar diens derde WK-titel voerde. [3]
Gangbaarheid
- Het woord 'afsteller' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "afsteller" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Marc Chavannes 9 november 1991 Allemaal door rood
- ↑ De Standaard 20/01/2007 om 00:00 door loa Wereldkampioen Loeb op weg naar zege in rally Monte Carlo
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be