afspoelden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·spoel·den

Werkwoord

vervoeging van
afspoelen

afspoelden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afspoelen
    • ...dat wij afspoelden. 
    • ...dat jullie afspoelden. 
    • ...dat zij afspoelden.