afspelden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·spel·den
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afspelden [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afspelden
speldde af
afgespeld
zwak -d volledig
  1. met spelden (tijdelijk) in de juiste vorm brengen zodat de kleermaker weet waar de naden genaaid moeten worden
    • Twee cursisten, Jacqueline (47) en Martine (38), zijn bezig vesten te maken waarvan ze bij voorbaat weten dat die te groot zijn. Ze zitten met ritselende, gele gevaartes achter een naaimachine. Daarna gaan ze afspelden en maken ze ze op maat. De twee vrouwen zijn bezig sinds de start van de opleiding. [2] 
    • 'De meeste lezers stellen zich die vragen niet', zei mijn vrouw net nog, terwijl ze mijn te lange broekspijpen afspeldde. [3] 
    • Ja, hij raakt vrouwen aan, moderne vrouwen, orthodoxe vrouwen, iedereen. Hij verstelt alles, van bikini’s tot trouwjurken. Dit waren strapless jurkjes, dus zonder schouderbandjes, die op de huid passend worden gedragen. Bij het afspelden komt de kleermaker dichtbij, ja. Soms raakt hij de zijkant en onderkant van borsten aan. [4] 
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Reformatorisch Dagblad Clasina van den Heuvel 03-04-2009 Verstelwerk begint met respect voor draadjes
  3. De Standaard 14/03/2012 Tom Naegels Licht en leegte
  4. NRC Folkert Jensma 22 februari 2016 Het was écht niet seksueel bedoeld, zegt de kleermaker
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be