afsluiting

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·slui·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afsluiting afsluitingen
verkleinwoord afsluitinkje afsluitinkjes

Zelfstandig naamwoord

de afsluitingv

  1. iets afsluiten
    • Door de afsluiting kreeg hij geen stroom meer. 
  2. beëindiging, einde
    • Het Suikerfeest is de afsluiting van de ramadan. 
     Het kwam hem ineens komisch voor dat hij zijn laatste frauduleuze handeling als directeur met eigen middelen had gefinancierd. Een waardige afsluiting. Overmorgen diende hij schriftelijk zijn ontslag in.[1]
  3. een voorwerp dat ervoor zorgt dat iets afgesloten wordt
    • De afsluiting op de deur werkte niet goed. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. All-inclusive” op Wikipedia (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be