afschrikking

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·schrik·king
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afschrikking afschrikkingen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de afschrikkingv

  1. dreiging om een ander van bepaald gedrag af te houden
     Dertig Brabantse en Zeeuwse fruitbedrijven die worden verdacht van betrokkenheid bij de handel in cocaïne, krijgen deze week bezoek van de politie en Belastingdienst. De controles zijn vooral bedoeld ter afschrikking, zegt een politiewoordvoerder: „We willen laten merken dat we deze bedrijven in het vizier hebben.”[2]
     Voor deze gebouwen heeft de veiligheidsindustrie een heel repertoire aan afschrikkingen bedacht. Muren, afrasteringen, scanners, prikkeldraad, elektronische poorten.[3]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 4 oktober 2021 Weblink bron “Fruitbedrijven verdacht van rol bij cocaïnehandel” (19 maart 2019) op nrc.nl op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 4 oktober 2021 Weblink bron
    Ole Bouman
    Kathedraal Johannesburg in: De Groene Amsterdammer op Wikipedia, jrg. 123, nr. 23 (9 juni 1999)