afschieten/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van afschieten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afschieten | af te schieten | ||||||||
toekomend | zullen afschieten af zullen schieten |
te zullen afschieten af te zullen schieten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgeschoten | te hebben afgeschoten | ||||||||
toekomend | afgeschoten zullen hebben | afgeschoten te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afschietend | afgeschoten | ev. schiet af |
mv. verouderd schiet af |
schiete af (bijzin) afschiete | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | schiet af | schiet af | schiet af | schiet af | schiet af | schieten af | schieten af | schieten af | |||
verleden (o.v.t.) | schoot af | schoot af | schoot af | schoot af | schoot af | schoten af | schoten af | schoten af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afschieten | zult/zal afschieten | zult/zal afschieten | zult afschieten | zal afschieten | zullen afschieten | zullen afschieten | zullen afschieten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afschieten | zou afschieten | zou(dt) afschieten | zoudt afschieten | zou afschieten | zouden afschieten | zouden afschieten | zouden afschieten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afschiet | afschiet | afschiet | afschiet | afschiet | afschieten | afschieten | afschieten | |||
verleden (o.v.t.) | afschoot | afschoot | afschoot | afschoot | afschoot | afschoten | afschoten | afschoten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afschieten af zal schieten |
zult/zal afschieten af zult/zal schieten |
zult/zal afschieten af zult/zal schieten |
zult afschieten af zult schieten |
zal afschieten af zal schieten |
zullen afschieten af zullen schieten |
zullen afschieten af zullen schieten |
zullen afschieten af zullen schieten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afschieten af zou schieten |
zou afschieten af zou schieten |
zou(dt) afschieten af zou(dt) schieten |
zoudt afschieten af zoudt schieten |
zou afschieten af zou schieten |
zouden afschieten af zouden schieten |
zouden afschieten af zouden schieten |
zouden afschieten af zouden schieten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgeschoten | hebt afgeschoten | hebt/heeft afgeschoten | hebt afgeschoten | heeft afgeschoten | hebben afgeschoten | hebben afgeschoten | hebben afgeschoten | |||
verleden (v.v.t.) | had afgeschoten | had afgeschoten | had afgeschoten | hadt afgeschoten | had afgeschoten | hadden afgeschoten | hadden afgeschoten | hadden afgeschoten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeschoten hebben | zal/zult afgeschoten hebben | zult/zal afgeschoten hebben | zult afgeschoten hebben | zal afgeschoten hebben | zullen afgeschoten hebben | zullen afgeschoten hebben | zullen afgeschoten hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeschoten hebben | zou afgeschoten hebben | zou/zoudt afgeschoten hebben | zoudt afgeschoten hebben | zou afgeschoten hebben | zouden afgeschoten hebben | zouden afgeschoten hebben | zouden afgeschoten hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgeschoten worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgeschoten | er is afgeschoten | |||||||||
verleden | er werd afgeschoten | er was afgeschoten | |||||||||
toekomend | er zal afgeschoten worden | er zal afgeschoten zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgeschoten worden | er zou afgeschoten zijn | |||||||||
lijdende vorm afgeschoten worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgeschoten worden | afgeschoten te worden | ||||||||
toekomend | afgeschoten zullen worden | afgeschoten te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgeschoten zijn | afgeschoten te zijn | ||||||||
toekomend | afgeschoten zullen zijn | afgeschoten te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgeschoten | wordt afgeschoten | wordt afgeschoten | wordt afgeschoten | wordt afgeschoten | worden afgeschoten | worden afgeschoten | worden afgeschoten | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgeschoten | werd afgeschoten | werd afgeschoten | werdt afgeschoten | werd afgeschoten | werden afgeschoten | werden afgeschoten | werden afgeschoten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgeschoten worden | zult afgeschoten worden | zult afgeschoten worden | zult afgeschoten worden | zal afgeschoten worden | zullen afgeschoten worden | zullen afgeschoten worden | zullen afgeschoten worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgeschoten worden | zou afgeschoten worden | zou/zoudt afgeschoten worden | zoudt afgeschoten worden | zou afgeschoten worden | zouden afgeschoten worden | zouden afgeschoten worden | zouden afgeschoten worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgeschoten | bent afgeschoten | bent/is afgeschoten | zijt afgeschoten | is afgeschoten | zijn afgeschoten | zijn afgeschoten | zijn afgeschoten | |||
verleden (v.v.t.) | was afgeschoten | was afgeschoten | was afgeschoten | waart afgeschoten | was afgeschoten | waren afgeschoten | waren afgeschoten | waren afgeschoten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeschoten zijn | zult afgeschoten zijn | zult afgeschoten zijn | zult afgeschoten zijn | zal afgeschoten zijn | zullen afgeschoten zijn | zullen afgeschoten zijn | zullen afgeschoten zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeschoten zijn | zou afgeschoten zijn | zou/zoudt afgeschoten zijn | zoudt afgeschoten zijn | zou afgeschoten zijn | zouden afgeschoten zijn | zouden afgeschoten zijn | zouden afgeschoten zijn |