afristen

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: afritsen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ris·ten
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afristen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afristen
ristte af
afgerist
zwak -t volledig
  1. van planten de blaadjes of vruchten met een wrijvende beweging verwijderen
    • De rode bessen moeten na het plukken met een vork worden afgerist 
Synoniemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
afrissen

afristen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afrissen
    • ...dat wij afristen. 
    • ...dat jullie afristen. 
    • ...dat zij afristen. 

Gangbaarheid

28 % van de Nederlanders;
44 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen