afremmen
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·rem·men
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van af bw en remmen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afremmen |
remde af |
afgeremd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
afremmen
- overgankelijk de snelheid van iets doen verminderen
- Hij remde de wagen af.
- ergatief minder vaart maken
- Optrekken en afremmen.
- De wagen remde af.
- overgankelijk, (figuurlijk) verminderen
- Medicijnen tegen een hoge bloeddruk of allergieën kunnen de lust afremmen.
- De te enthousiaste jongen moest door zijn ouders worden afgeremd.
- wederkerend zich afremmen: de snelheid van zichzelf doen verminderen
- ▸ Heel voorzichtig nam ik drie stappen om te kijken of het toch mogelijk was om nieuwe treden in de sneeuw te maken, maar bij de vierde stap gleed ik uit en prikte nog net op tijd mijn wandelstok de sneeuw in om me af te remmen.[1]
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord afremmen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "afremmen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden met boekreferenties
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Scheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Ergatief werkwoord in het Nederlands
- Figuurlijk in het Nederlands
- Wederkerend werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %