afluisteren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·luis·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afluisteren
luisterde af
afgeluisterd
zwak -d volledig

Werkwoord

afluisteren

  1. overgankelijk ongemerkt luisteren naar de communicatie van anderen
    • De politie had de hele transactie afgeluisterd. 
     De veiligheidsdienst van het Rijk, in het leven geroepen om Sovjetspionage te bestrijden, kon moeilijk worden gedetacheerd om Vietnamdemonstranten af te luisteren.[1]
     De Deense veiligheidsdienst had jarenlang aan deze zaak gewerkt zonder de bende op te kunnen pakken, ondanks jaren van speurwerk te voet, per auto en uiteraard door min of meer voortdurend de telefoons af te luisteren.[2]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044633535
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044645149
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be