aflezer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·le·zer
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van aflezen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aflezer | aflezers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de aflezer m
- apparaat dat een kaart kan herkennen
- Aha, ik er heen. Kaartje er in (welke kant boven? Is er een dubbele aflezer?). Ik moest ƒ 4.50 betalen. Ik begon met twee gulden, daarna de tien kwartjes, maar bij ƒ 1.50 sloeg hij af en kwam mijn kaartje naar buiten. Ik hoorde ook geld vallen, en dat nam ik mee. [2]
- "De fraudeurs hebben een manier gevonden om de gegevens van de magneetband op je kaart te kopiëren, net voor je je kaart door de aflezer haalt om je code in te tikken." Dat zegt Yves Randoux, directeur van Cartes Bancaires, de Franse vereniging voor betaalkaartverkeer. Dat gebeurt voornamelijk in benzinestations. De fraudeurs kopiëren de gegevens daarna naar de magneetband van een blanco kaart. [3]
Synoniemen
Hyponiemen
Gangbaarheid
- Het woord aflezer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aflezer" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC van Lennep 18 september 1993 Even parkeren
- ↑ De Standaard 15 december 2000 FT. Creditcardbedrijven trekken ten aanval tegen fraudeurs
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -er in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 76 %
- Prevalentie Vlaanderen 89 %