aflaste

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·las·te

Werkwoord

vervoeging van
aflassen

aflaste

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aflassen
    • ... dat ik aflaste. 
    • ... dat jij aflaste. 
    • ... dat hij, zij, het aflaste. 

Gangbaarheid