aflas
Uiterlijk
- af·las
vervoeging van |
---|
aflassen |
aflas
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aflassen
- ... dat ik aflas.
vervoeging van |
---|
aflezen |
aflas
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aflezen
- ... dat ik aflas.
- ... dat jij aflas.
- ... dat hij, zij, het aflas.
- ... dat ik aflas.
- Het woord aflas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.