afkoop
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·koop
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afkoop | afkopen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de afkoop m
- betaling van een bedrag om een verplichting te beëindigen, of om van gezeur (afpersing) af te zijn
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afkopen |
afkoop
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkopen
- ... dat ik afkoop.
Gangbaarheid
- Het woord afkoop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afkoop" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 93 %