afkondigden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·kon·dig·den

Werkwoord

vervoeging van
afkondigen

afkondigden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afkondigen
    • ...dat wij afkondigden. 
    • ...dat jullie afkondigden. 
    • ...dat zij afkondigden.