afklimt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·klimt

Werkwoord

vervoeging van
afklimmen

afklimt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afklimmen
    • ... dat jij afklimt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afklimmen
    • ... dat hij afklimt. 

Gangbaarheid