afkant

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·kant

Werkwoord

vervoeging van
afkanten

afkant

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkanten
    • ... dat ik afkant. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkanten
    • ... dat jij afkant. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkanten
    • ... dat hij afkant.