afhoor
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·hoor
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afhoren |
afhoor
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afhoren
- ... dat ik afhoor.
Gangbaarheid
- Het woord 'afhoor' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.