Naar inhoud springen

afhalen

Uit WikiWoordenboek
  • af·ha·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afhalen
haalde af
afgehaald
zwak -d volledig

afhalen

  1. overgankelijk goederen die klaargelegd zijn in bezit komen nemen
    • Je kunt daar nasi of bami afhalen. 
  2. persoon meenemen
     Linda was me van huis komen afhalen.[2]
  3. door trekken van iets anders ontdoen
    • Je moet er eerst de beschermfolie afhalen voordat je de oven kunt gebruiken 
  4. (kookkunst) het verwijderen van de draad bij peulvruchten (en dan nog vooral bij sperziebonen)
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]
  1. afhalen op website: Etymologiebank.nl
  2. Marion Pauw e.a.
    “4 wandelaars en een Siciliaan” (2022), The House of Books, ISBN 9789044363340
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

afhalen

  1. afhalen, ophalen

afhalen

  1. afhalen, ophalen