afgevaardigde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ge·vaar·dig·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afgevaardigde afgevaardigden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de afgevaardigdev / m

  1. iemand die verkozen of aangewezen is een groep of gebied in een vergadering te vertegenwoordigen
    • Hij is de afgevaardigde van de minister. 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van: afvaardigen…
verbogen vorm: afgevaardigdee

afgevaardigde

  1. verbogen vorm van afgevaardigd, voltooid deelwoord van afvaardigen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen