afgescheidene
Uiterlijk
- af·ge·schei·de·ne
- afleding van afgescheiden met het achtervoegsel -e [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afgescheidene | afgescheidenen |
verkleinwoord |
- (religie) iemand die zich van een hoofdstroming van een geloof heeft afgekeerd
- (religie) iemand die een zeer strenge handhaving van de bijbelse regels nastreeft
- ▸ De oestervisser emigreert, zoals meer afgescheidenen, naar Amerika. In zijn nieuwe vaderland redt de Heere hem keer op keer, zoals tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog door tussenkomst van een bekeerde slaaf, in moeilijke gezinssituaties en bij ziekte. De inleiding, de tussenkopjes en de foto’s maken deze autobiografie prettig leesbaar.[2]
- ▸ Als Nederlanders verwachten we dat de kerk roept: Tegen de revolutie het Evangelie! Dat past bij de traditie van de Nadere Reformatie in de volkskerk en zeker ook bij de afgescheidenen. Maar de orthodoxe kerk wacht altijd nog op de eerste Reformatie.[3]
- Het woord afgescheidene staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Pleun-Jan Heistek“Leestips van boekhandelaar Pleun-Jan Heistek uit Goudswaard” (25 oktober 2021), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron Evert van Vlastuin“Russische kerk is meer priester dan profeet” (4 maart 2022), Reformatorisch Dagblad