afgescheidene

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ge·schei·de·ne
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afgescheidene afgescheidenen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de afgescheidenev / m

  1. (religie) iemand die zich van een hoofdstroming van een geloof heeft afgekeerd
  2. (religie) iemand die een zeer strenge handhaving van de bijbelse regels nastreeft
     De oestervisser emigreert, zoals meer afgescheidenen, naar Amerika. In zijn nieuwe vaderland redt de Heere hem keer op keer, zoals tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog door tussenkomst van een bekeerde slaaf, in moeilijke gezinssituaties en bij ziekte. De inleiding, de tussenkopjes en de foto’s maken deze autobiografie prettig leesbaar.[2]
     Als Nederlanders verwachten we dat de kerk roept: Tegen de revolutie het Evangelie! Dat past bij de traditie van de Nadere Reformatie in de volkskerk en zeker ook bij de afgescheidenen. Maar de orthodoxe kerk wacht altijd nog op de eerste Reformatie.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 17 juni 2022 Weblink bron
    Pleun-Jan Heistek
    “Leestips van boekhandelaar Pleun-Jan Heistek uit Goudswaard” (25 oktober 2021), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink geraadpleegd op 17 juni 2022 Weblink bron
    Evert van Vlastuin
    “Russische kerk is meer priester dan profeet” (4 maart 2022), Reformatorisch Dagblad