affluit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·fluit

Werkwoord

vervoeging van
affluiten

affluit

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van affluiten
    • ... dat ik affluit. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van affluiten
    • ... dat jij affluit. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van affluiten
    • ... dat hij affluit.