affirmeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·fir·meert

Werkwoord

vervoeging van
affirmeren

affirmeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van affirmeren
    • Jij affirmeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van affirmeren
    • Hij affirmeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van affirmeren
    • Affirmeert!