affirmare

Latijn

Uitspraak

• IPA: /ˌafːɪrˈmaːrɛ/

Woordafbreking

• af·fir·ma·re

Woordherkomst en -opbouw

• Werkwoordelijke afleiding van fĭrmus met het voorvoegsel ad-.

stamtijd
infinitief	1e pers. enk. ind. praes. act.	1e pers. enk. ind. perf. act.	supinum
ăffĭrmāre	ăffĭrmo	ăffĭrmāvi	ăffĭrmātum
eerste vervoeging	volledig

Werkwoord

ăffĭrmāre

1. bekrachtigen, bevestigen
2. versterken, verstevigen

Overerving en ontlening

    Ontlening   

Engels: affirm (en) Frans: affirmer (fr)

Italiaans: affermare (it) Spaans: affirmar (es)