afficheer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·fi·cheer

Werkwoord

vervoeging van
afficheren

afficheer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afficheren
    • Ik afficheer. 
  2. gebiedende wijs van afficheren
    • Afficheer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afficheren
    • Afficheer je?