afdwong

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·dwong

Werkwoord

vervoeging van
afdwingen

afdwong

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afdwingen
    • ... dat ik afdwong. 
    • ... dat jij afdwong. 
    • ... dat hij, zij, het afdwong. 
     Ofschoon de gure wind afdwong om veel met haar ogen te knipperen, zag Chantal dat de twee elkaar regelmatig aanraakten.[1]

Verwijzingen