afdrukt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·drukt

Werkwoord

vervoeging van
afdrukken

afdrukt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdrukken
    • ... dat jij afdrukt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdrukken
    • ... dat hij afdrukt.