afboenen

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  afboenen    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• af·boe·nen

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  af bw  en  boenen ww 

Werkwoord

afboenen

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
afboenen	boende af	afgeboend
zwak -d	volledig

1. aan de buitenkant schoonmaken

   • Sinaasappels goed afboenen. Snij er één in mooi plakken. Pers de rest uit en bewaar 6 gave lege helften. Maak ze mooi schoon. Breng sinaasappelsap aan de kook en laat inkoken tot ½ dl.  
   • “Beste Felix, een lekkere, gezonde, vegetarische winterschotel voor 3-4 personen, die ook voor kinderen heerlijk is. Quorn in bak doen, daarover heen aardig wat ketjap, aanlengen met water. Regelmatig door roeren. Zoete aardappel flink afboenen, hoeft niet geschild te worden, in schijven snijden."  

Synoniemen

• schoonvegen, reinigen, schrobben, schoonboenen, afschrobben

Gangbaarheid

• Het woord 'afboenen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afboenen" herkend door:

89 %	van de Nederlanders;
77 %	van de Vlamingen.