adresseer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- adres·seer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
adresseren |
adresseer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van adresseren
- Ik adresseer.
- gebiedende wijs van adresseren
- Adresseer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van adresseren
- Adresseer je?