admitteren/vervoeging
Uiterlijk
| vervoeging van de bedrijvende vorm van admitteren | |||||||||||
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
| onvoltooid | tegenwoordig | admitteren | te admitteren | ||||||||
| toekomend | zullen admitteren | te zullen admitteren | |||||||||
| voltooid | tegenwoordig | hebben geadmitteerd | te hebben geadmitteerd | ||||||||
| toekomend | geadmitteerd zullen hebben | geadmitteerd te zullen hebben | |||||||||
| onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
| admitterend | geadmitteerd | ev. admitteer | mv. verouderd admitteert | admittere | |||||||
| aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
| onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
| tegenwoordig (o.t.t.) | admitteer | admitteert | admitteert | admitteert | admitteert | admitteren | admitteren | admitteren | |||
| verleden (o.v.t.) | admitteerde | admitteerde | admitteerde | admitteerde | admitteerde | admitteerden | admitteerden | admitteerden | |||
| toekomend (o.t.t.t.) | zal admitteren | zult/zal admitteren | zult/zal admitteren | zult admitteren | zal admitteren | zullen admitteren | zullen admitteren | zullen admitteren | |||
| voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou admitteren | zou admitteren | zou(dt) admitteren | zoudt admitteren | zou admitteren | zouden admitteren | zouden admitteren | zouden admitteren | |||
| voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
| tegenwoordig (v.t.t.) | heb geadmitteerd | hebt geadmitteerd | hebt/heeft geadmitteerd | hebt geadmitteerd | heeft geadmitteerd | hebben geadmitteerd | hebben geadmitteerd | hebben geadmitteerd | |||
| verleden (v.v.t.) | had geadmitteerd | had geadmitteerd | had geadmitteerd | hadt geadmitteerd | had geadmitteerd | hadden geadmitteerd | hadden geadmitteerd | hadden geadmitteerd | |||
| toekomend (v.t.t.t.) | zal geadmitteerd hebben | zal/zult geadmitteerd hebben | zult/zal geadmitteerd hebben | zult geadmitteerd hebben | zal geadmitteerd hebben | zullen geadmitteerd hebben | zullen geadmitteerd hebben | zullen geadmitteerd hebben | |||
| voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geadmitteerd hebben | zou geadmitteerd hebben | zou/zoudt geadmitteerd hebben | zoudt geadmitteerd hebben | zou geadmitteerd hebben | zouden geadmitteerd hebben | zouden geadmitteerd hebben | zouden geadmitteerd hebben | |||
| onpersoonlijke lijdende vorm geadmitteerd worden | |||||||||||
| onvoltooid | voltooid | ||||||||||
| tegenwoordig | er wordt geadmitteerd | er is geadmitteerd | |||||||||
| verleden | er werd geadmitteerd | er was geadmitteerd | |||||||||
| toekomend | er zal geadmitteerd worden | er zal geadmitteerd zijn | |||||||||
| voorwaardelijk | er zou geadmitteerd worden | er zou geadmitteerd zijn | |||||||||
| lijdende vorm geadmitteerd worden | |||||||||||
| onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
| onvoltooid | tegenwoordig | geadmitteerd worden | geadmitteerd te worden | ||||||||
| toekomend | geadmitteerd zullen worden | geadmitteerd te zullen worden | |||||||||
| voltooid | tegenwoordig | geadmitteerd zijn | geadmitteerd te zijn | ||||||||
| toekomend | geadmitteerd zullen zijn | geadmitteerd te zullen zijn | |||||||||
| enkelvoud | meervoud | ||||||||||
| onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
| tegenwoordig (o.t.t.) | word geadmitteerd | wordt geadmitteerd | wordt geadmitteerd | wordt geadmitteerd | wordt geadmitteerd | worden geadmitteerd | worden geadmitteerd | worden geadmitteerd | |||
| verleden (o.v.t.) | werd geadmitteerd | werd geadmitteerd | werd geadmitteerd | werdt geadmitteerd | werd geadmitteerd | werden geadmitteerd | werden geadmitteerd | werden geadmitteerd | |||
| toekomend (o.t.t.t.) | zal geadmitteerd worden | zult geadmitteerd worden | zult geadmitteerd worden | zult geadmitteerd worden | zal geadmitteerd worden | zullen geadmitteerd worden | zullen geadmitteerd worden | zullen geadmitteerd worden | |||
| voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geadmitteerd worden | zou geadmitteerd worden | zou/zoudt geadmitteerd worden | zoudt geadmitteerd worden | zou geadmitteerd worden | zouden geadmitteerd worden | zouden geadmitteerd worden | zouden geadmitteerd worden | |||
| voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
| tegenwoordig (v.t.t.) | ben geadmitteerd | bent geadmitteerd | bent/is geadmitteerd | zijt geadmitteerd | is geadmitteerd | zijn geadmitteerd | zijn geadmitteerd | zijn geadmitteerd | |||
| verleden (v.v.t.) | was geadmitteerd | was geadmitteerd | was geadmitteerd | waart geadmitteerd | was geadmitteerd | waren geadmitteerd | waren geadmitteerd | waren geadmitteerd | |||
| toekomend (v.t.t.t.) | zal geadmitteerd zijn | zult geadmitteerd zijn | zult geadmitteerd zijn | zult geadmitteerd zijn | zal geadmitteerd zijn | zullen geadmitteerd zijn | zullen geadmitteerd zijn | zullen geadmitteerd zijn | |||
| voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geadmitteerd zijn | zou geadmitteerd zijn | zou/zoudt geadmitteerd zijn | zoudt geadmitteerd zijn | zou geadmitteerd zijn | zouden geadmitteerd zijn | zouden geadmitteerd zijn | zouden geadmitteerd zijn | |||