acusar
Uiterlijk
stamtijd | ||
---|---|---|
tegenw. tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
acuso | acusava | acusat |
1e vervoeging | volledig |
acusar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
acusar |
acusaba |
acusado |
volledig |
acusar
- a·cu·sar
- overgankelijk beschuldigen, aanklagen, betichten
- (~ de) beschuldigen van, betichten van
- [1] culpar