actuaris
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ac·tu·a·ris
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘wiskundig adviseur’ voor het eerst aangetroffen in 1754 [1]
- afgeleid van het Latijnse actuare met het achtervoegsel -aris [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | actuaris | actuarissen |
verkleinwoord | actuarisje | actuarisjes |
Zelfstandig naamwoord
de actuaris m
- (beroep) iemand die zich bezighoudt met het doorrekenen en evalueren van risico's
- De actuaris heeft een sterke wiskundige en economische vorming en heeft een diploma in de actuariële wetenschappen.
Verwante begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord actuaris staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "actuaris" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "actuaris" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ actuaris op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be