activeren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ac·ti·ve·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aanwakkeren’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • afgeleid van het Franse activer met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
activeren
activeerde
geactiveerd
zwak -d volledig

Werkwoord

activeren

  1. overgankelijk werkzaam maken
    • Het cabinepersoneel zou normaal gesproken bij de nooduitgang zitten. Het is niet duidelijk waarom zij het incident niet konden voorkomen. In een verklaring, zei PIA: ,,Een passagier opende ten onrechte de nooddeur waardoor de noodglijbaan geactiveerd werd.” [3] 
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen