achteroverleunen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van achteroverleunen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		achteroverleunen			achterover te leunen
	toekomend		zullen achteroverleunen achterover zullen leunen			te zullen achteroverleunen achterover te zullen leunen
voltooid	tegenwoordig		hebben achterovergeleund			te hebben achterovergeleund
	toekomend		achterovergeleund zullen hebben			achterovergeleund te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	achteroverleunend		achterovergeleund			ev. leun achterover	mv. verouderd leunt achterover	leune achterover (bijzin) achteroverleune
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	leun achterover	leunt achterover	leunt achterover	leunt achterover	leunt achterover	leunen achterover	leunen achterover	leunen achterover
verleden (o.v.t.)	leunde achterover	leunde achterover	leunde achterover	leunde achterover	leunde achterover	leunden achterover	leunden achterover	leunden achterover
toekomend (o.t.t.t.)	zal achteroverleunen	zult/zal achteroverleunen	zult/zal achteroverleunen	zult achteroverleunen	zal achteroverleunen	zullen achteroverleunen	zullen achteroverleunen	zullen achteroverleunen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou achteroverleunen	zou achteroverleunen	zou(dt) achteroverleunen	zoudt achteroverleunen	zou achteroverleunen	zouden achteroverleunen	zouden achteroverleunen	zouden achteroverleunen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	achteroverleun	achteroverleunt	achteroverleunt	achteroverleunt	achteroverleunt	achteroverleunen	achteroverleunen	achteroverleunen
verleden (o.v.t.)	achteroverleunde	achteroverleunde	achteroverleunde	achteroverleunde	achteroverleunde	achteroverleunden	achteroverleunden	achteroverleunden
toekomend (o.t.t.t.)	zal achteroverleunen achterover zal leunen	zult/zal achteroverleunen achterover zult/zal leunen	zult/zal achteroverleunen achterover zult/zal leunen	zult achteroverleunen achterover zult leunen	zal achteroverleunen achterover zal leunen	zullen achteroverleunen achterover zullen leunen	zullen achteroverleunen achterover zullen leunen	zullen achteroverleunen achterover zullen leunen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou achteroverleunen achterover zou leunen	zou achteroverleunen achterover zou leunen	zou(dt) achteroverleunen achterover zou(dt) leunen	zoudt achteroverleunen achterover zoudt leunen	zou achteroverleunen achterover zou leunen	zouden achteroverleunen achterover zouden leunen	zouden achteroverleunen achterover zouden leunen	zouden achteroverleunen achterover zouden leunen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb achterovergeleund	hebt achterovergeleund	hebt/heeft achterovergeleund	hebt achterovergeleund	heeft achterovergeleund	hebben achterovergeleund	hebben achterovergeleund	hebben achterovergeleund
verleden (v.v.t.)	had achterovergeleund	had achterovergeleund	had achterovergeleund	hadt achterovergeleund	had achterovergeleund	hadden achterovergeleund	hadden achterovergeleund	hadden achterovergeleund
toekomend (v.t.t.t.)	zal achterovergeleund hebben	zal/zult achterovergeleund hebben	zult/zal achterovergeleund hebben	zult achterovergeleund hebben	zal achterovergeleund hebben	zullen achterovergeleund hebben	zullen achterovergeleund hebben	zullen achterovergeleund hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou achterovergeleund hebben	zou achterovergeleund hebben	zou/zoudt achterovergeleund hebben	zoudt achterovergeleund hebben	zou achterovergeleund hebben	zouden achterovergeleund hebben	zouden achterovergeleund hebben	zouden achterovergeleund hebben