achterleuning

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ach·ter·leu·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord achterleuning achterleuningen
verkleinwoord achterleuninkje achterleuninkjes

Zelfstandig naamwoord

de achterleuningv

  1. deel van een stoel of bank waartegen men de rug kan laten rusten
     Nu zit er Portugees restaurant Azul en het ziet er weer net iets anders uit. De keuken zit nog steeds midden in de zaak, aan de straatkant, maar je hebt tenminste geen last meer van rookwolken. Het is er nu wel behoorlijk koud: we eten met een sjaal om en de jas over de achterleuning van de stoel en dan nóg.[1]
     Evenwel zonder voetbankje wist hij toch zijn evenwigt te houden, en daarom te gemakkelijker, daar hij zijn linkerarm om de achterleuning van zijn mahonijhouten stoel had geslagen.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 26 november 2021 Weblink bron “Azul” (11 februari 2012), Het Parool
  2. Bronlink geraadpleegd op 26 november 2021 Weblink bron
    Bernard Gewin
    “Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne vrienden.” (1841), DBNL