achtergedeelte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

achtergedeelte
Uitspraak
Woordafbreking
  • ach·ter·ge·deel·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord achtergedeelte achtergedeeltes
achtergedeelten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het achtergedeelteo

  1. deel dat aan de achterzijde zit
     Nu hingen de bloemen van toen in de doorgang naar het achtergedeelte van de suite, op de plaats waar lang geleden schuifdeuren hadden gezeten.[2]
     Als we in het achtergedeelte een tafel hebben gevonden, ontwaakt een oud, door de tijd verkruimeld nautisch gevoel.[3]
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij op Wikipedia, ISBN 9789023479925
  3. Bronlink geraadpleegd op 25 februari 2022 Weblink bron “Visbistro met een korreltje zout” (11-01-2017), Tubantia