accordeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ac·cor·deer

Werkwoord

vervoeging van
accorderen

accordeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van accorderen
    • Ik accordeer. 
  2. gebiedende wijs van accorderen
    • Accordeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van accorderen
    • Accordeer je?