Naar inhoud springen

accidere

Uit WikiWoordenboek
  • IPA:
    • [ăccĭdĕre] /akˈkɪdɛˌrɛ/
    • [ăccīdĕre] /akˈkiːdɛˌrɛ/
  • ac·ci·de·re
  • [ăccĭdĕre] Afgeleid van cădĕre met het voorvoegsel ad-.
  • [ăccīdĕre] Afgeleid van caedĕre met het voorvoegsel ad-.
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
ăccĭdĕre ăccĭdo ăccĭdi -
derde vervoeging volledig

ǎccĭdĕre

  1. neervallen
  2. zich aan iemands voeten werpen
  3. zich voordoen, gebeuren, voorvallen
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
ăccīdĕre ăccīdo ăccīdi ăccīsum
derde vervoeging volledig

ǎccīdĕre

  1. aansnijden, beginnen snijden
  2. beschadigen, verzwakken