accentueert
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: accentueert (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ac·cen·tu·eert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
accentueren |
accentueert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van accentueren
- Jij accentueert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van accentueren
- Hij accentueert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van accentueren
- Accentueert!