accapareert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ac·ca·pa·reert

Werkwoord

vervoeging van
accapareren

accapareert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van accapareren
    • Jij accapareert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van accapareren
    • Hij accapareert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van accapareren
    • Accapareert!