abtschap
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- abt·schap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | abtschap | abtschappen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het abtschap o
- (religie) het ambt of de ambtsduur van een abt.
- Het was pas tijdens het abtschap van St. Mayeul (waarschijnlijk omstreeks 960) dat Souvigny een echte kloosternederzetting werd.[1]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord 'abtschap' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.